Kamerlid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  Kamerlid    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkamərˌlɪt/ (3 lettergrepen)
  • IPA: /ka.mər.lɪt/
Woordafbreking
  • Ka·mer·lid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Kamerlid Kamerleden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetKamerlido

  1. iemand die een zetel in een der kamers van de volksvertegenwoordiging bekleedt
    • Na dit schandaal traden een aantal ervaren Kamerleden af. 
    • Kamerlid Wybren van Haga van de VVD wist eind november de aandacht van bijna de gehele media op zich te vestigen met een voorstel geld vrij te maken voor geboortebeperking in Afrika, omdat dat ‘meer rendement oplevert dan investeren in honger of onderwijs’. [1] 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord Kamerlid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.