Schnee

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Schnee    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʃneː/
Woordafbreking
  • Schnee
enkelvoud meervoud
nominatief der Schnee-
genitief des Schnees-
datief dem Schnee-
accusatief den Schnee-

Zelfstandig naamwoord

Schnee m

  1. sneeuw
    «Es liegt viel Schnee in den Alpen.»
    Er ligt veel sneeuw in de Alpen.

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • Schnee
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Schneeder Schnee--
datief me Schneeem Schnee--
accusatief en Schneeder Schnee--

Zelfstandig naamwoord

Schnee, m

  1. vraag
    «Selle Winder hemmer viel Schnee un Eis ghatt.»
    Deze winter hebben we veel sneeuw en ijs gehad.
Afgeleide begrippen
  • Schneeschaufel
  • Schneeschipp
  • Schneeschmeisser
  • Schneeschtaerm
  • Schneeschtarm
  • Schneeschtorm
  • Schneeschtarrem
  • schneeweiss
Opmerkingen

Riograndenser Hunsrückisch

Uitspraak
  • IPA: /ʃneː/
Woordafbreking
  • Schnee

Zelfstandig naamwoord

Schnee m

  1. sneeuw
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.