aanbetaling
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanbetaling (hulp, bestand)
- IPA: / ˈambəˌtalɪŋ / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·be·ta·ling
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanbetalen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanbetaling | aanbetalingen |
verkleinwoord | aanbetalinkje | aanbetalinkjes |
Zelfstandig naamwoord
de aanbetaling v
- (economie) een eerste betaling bij het kopen van iets op afbetaling of in termijnen
- Heeft u de aanbetaling al gedaan?
- ▸ Ik had het grootste deel van wat ik met De verstekeling had verdiend, gebruikt voor een aanbetaling op een flat hier en zette die vol met rare dingen waar je in het dagelijks leven niets aan hebt: een suikerspinmachine, een opblaasbad, zo'n groot toetsenbord waar je op moet dansen.[1]
- ▸ Meiler vroeg of ze een aanbetaling op de vijftigduizend wilde; Franzen schudde haar hoofd.[2]
Vertalingen
1. een eerste betaling bij het kopen van iets op afbetaling of in termijnen
Gangbaarheid
- Het woord aanbetaling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanbetaling" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Amanda Block“De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.