aanhouding

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanhouding    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanhɑudɪŋ/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·hou·ding
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van aanhouden met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord aanhouding aanhoudingen
verkleinwoord aanhoudinkje aanhoudinkjes

Zelfstandig naamwoord

deaanhoudingv

  1. het nog een ogenblik laten doorgaan, iets nog niet meteen afdoen of behandelen
  2. (muziek) het verlengen van een toon of rust
  3. (paardrijden) een licht aanhalen van de teugel
  4. (juridisch) het aanhouden, arrestatie
     Doe er een signalement bij met verzoek tot aanhouding en schakel Interpol in, haal alles uit de kast .[1]
Verwante begrippen
Spreekwoorden
  • bij aanhouding: voortdurend
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • snelrecht-met-aanhouding
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanhouding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.