aanplanten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanplanten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈamplɑntə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·plan·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanplanten
plantte aan
aangeplant
zwak -t volledig

Werkwoord

aanplanten

  1. overgankelijk (jonge gewassen) door beplanting aanbrengen
    • Napoleon III liet veel bossen aanplanten. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

deaanplantenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanplant

Gangbaarheid

  • Het woord aanplanten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.