aansteker
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aansteker (hulp, bestand)
- IPA: / ˈanstekər / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·ste·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aansteker | aanstekers |
verkleinwoord | aanstekertje | aanstekertjes |
Zelfstandig naamwoord
de aansteker m
- (gereedschap) apparaatje om vuur te maken
- brandstichter
Verwante begrippen
Hyponiemen
- gasaansteker, tafelaansteker, amorceband, lucifer, tondel, tondeldoos, vuurslag
Vertalingen
1. apparaatje om vuur te maken
Gangbaarheid
- Het woord aansteker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aansteker" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ aansteker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Amanda Block“De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.