aansteker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aansteker    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanstekər/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·ste·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aansteker aanstekers
verkleinwoord aanstekertje aanstekertjes

Zelfstandig naamwoord

deaanstekerm

  1. (gereedschap) apparaatje om vuur te maken
    • Een roker die geen aansteker bij zich heeft kan zijn sigaret niet aansteken. 
     ' Met trage passen ging hij hen voor de houten trap op en toen ze waren gaan zitten, stak Lowrie een sigaret tussen zijn neerwaarts gebogen lippen en begon met een aansteker te knippen.[2]
  2. brandstichter
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aansteker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. aansteker op website: Etymologiebank.nl
  2. Amanda Block
    “De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.