aanstelling

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanstelling    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanstɛlɪŋ/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·stel·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanstelling aanstellingen
verkleinwoord aanstellinkje aanstellinkjes

Zelfstandig naamwoord

deaanstellingv

  1. benoeming in een functie, dienst etc.
    • Hij heeft een vaste aanstelling in gemeentedienst. 
    • Tegenwoordig zijn er alleen nog maar kleine aanstellinkjes. 
     In vroeger jaren, toen hij nog docent met een vaste aanstelling was, had hij een andere doelstelling gehad: wat ze ook doen, laat je door niets van je à propos brengen! Nadat hij lijdzaam had moeten toezien hoe dat credo dagelijks, zo niet ieder uur, met voeten getreden werd, had Elmer Suurna besloten in te zetten op een staffunctie.[1]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanstelling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.