aanvaller

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanvaller    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈaɱvɑlər/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·val·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvaller aanvallers
verkleinwoord aanvallertje aanvallertjes

Zelfstandig naamwoord

deaanvallerm

  1. iemand of iets die aanvalt
    • Duitsland was in de Tweede Wereldoorlog de aanvaller. 
     Niet dat ik met dat bouwwerk aanvallers buitenhoud, maar elke barrière die je opwerpt zorgt wel voor vertraging.[1]
     Gwennan wees me de kraagstenen, waarop ze de potten met kokende olie plaatsten om op aanvallers uit te storten.[2]
  2. (sport) een persoon in de voorste linie
    • De aanvaller is vaak de speler die de meeste doelpunten maakt. 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanvaller staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Het dossier” (2017), Luitingh-Sijthoff , ISBN 9789021042503
  2. Victoria Holt
    “Burcht der verschrikking” (1966), Saga, ISBN 9788726484878
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 

Zelfstandig naamwoord

aanvaller

  1. (ook (sport)) aanvaller
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.