afschaffen

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
afschaffenafgeschaft
afschaffing
Uitspraak
  • Geluid:  afschaffen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfsxɑfə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·schaf·fen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afschaffen
schafte af
afgeschaft
zwak -t volledig

Werkwoord

afschaffen

  1. overgankelijk tot een einde brengen
    • Nadat de subsidie voor computers voor werknemers was afgeschaft, werden er ineens veel minder computers verkocht. 
    • De rookpauze is in dit bedrijf vorig jaar afgeschaft. 
     Zodra de oorlog voorbij was zouden ze deze beperking van het recht van de huisbazen uiteraard afschaffen.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afschaffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.