afscheidspreek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: afscheidspreek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- af·scheids·preek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van afscheid zn en preek zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afscheidspreek | afscheidspreken |
verkleinwoord | afscheidspreekje | afscheidspreekjes |
Zelfstandig naamwoord
de afscheidspreek v / m
- (religie) afscheidsrede gehouden door een geestelijke tijdens een godsdienstoefening
- ▸ De pastoor uit het Brabantse Asten die een erfenis van een overleden vrouw mag houden, vertrekt naar Druten in Gelderland. In zijn afscheidspreek zei hij dat hij beschadigd is door alle ophef over de erfenis, schrijft Omroep Brabant.[2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'afscheidspreek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Brabantse pastoor vertrekt na ophef over erfenis” (Zondag 22 november 2015, 18:29), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.