afspraakje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afspraakje    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfsprakjə/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·spraak·je
[2] enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord afspraakje afspraakjes

Zelfstandig naamwoord

hetafspraakjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord afspraak
     Bel de praktijk voor een kort afspraakje om het draadje af te knippen.[1]
  2. dim. tant. belofte van twee verliefde mensen om elkaar op een bepaalde tijd en plaats te ontmoeten
    • Het afspraakje verliep zoals hij hoopte. 
     Wijfie giechelde met de elegantie van een jong kippetje tijdens haar eerste afspraakje.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afspraakje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.