afzonderen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afzonderen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfzɔndərə(n)/ (4 lettergrepen); /ˈɑfˌsɔnd(ə)rən/
Woordafbreking
  • af·zon·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzonderen
zonderde af
afgezonderd
zwak -d volledig

Werkwoord

afzonderen

  1. wederkerend zich ~ zichzelf uit de groep halen
    • De man wilde zich graag afzonderen toen hij met die groep wildebrassen op stap ging. 
  2. overgankelijk afscheiden, scheiden
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afzonderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.