isolatie
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: isolatie (hulp, bestand)
Woordafbreking
- iso·la·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | isolatie | isolaties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de isolatie v
- (medisch) ruimtelijke afzondering van anderen, als sanitaire maatregel
- ▸ Iedereen die van Engeland naar Frankrijk reist, moet een negatieve PCR-test bij zich hebben die maximaal 24 uur eerder is afgenomen. Dat was tot nu toe een test van maximaal 48 uur oud, alleen voor ongevaccineerden. Deze reizigers moeten bovendien een week in isolatie blijven – tenzij ze na twee dagen negatief testen op het coronavirus.[2]
- (techniek) het voorkomen van geleiding van energie of elektrische stroom
- (bouwkunde) isolatiemateriaal
Synoniemen
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
|
Vertalingen
1. ruimtelijke afzondering
Gangbaarheid
- Het woord isolatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "isolatie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Frankrijk sluit zijn grenzen voor de Britten, uit vrees voor omikron” (16 december 2021) op trouw.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.