alleenspraak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  alleenspraak    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • al·leen·spraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord alleenspraak alleenspraken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dealleenspraakv/m

  1. een tekst die door één persoon wordt uitgesproken
    • Wij moeten de heilige dichter hier zien in deze moedeloze, verdrietige, doch tegelijk dwaze alleenspraak, staande buiten Gods heiligdom en tot zichzelf sprekende: Hoe is het mogelijk, die voorspoed van de goddelozen? [2] 
    • 'Het boek kan nog het best omschreven worden als het sublieme gezeur van een groot stilist: Jeroen Brouwers verheft het gekanker van een bejaarde tot een litanie met een heel eigen muzikaliteit. 'Bittere bloemen' is een boek waarin met mededogen, maar ook meedogenloos, het verval van elke mens wordt geschetst. Een sardonische alleenspraak van de ouderdom is het resultaat. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord alleenspraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.