articuleren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  articuleren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ar·ti·cu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘duidelijk uitspreken’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Franse articuler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
articuleren
articuleerde
gearticuleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

articuleren

  1. de uitspraakklanken zorgvuldig vormen
    • Hij articuleerde zijn uitspraak perfect. 
    • Hij ar-ti-cu-leer-de heel zorgvuldig het woord articuleren. 
     Ze sprak langzaam en articuleerde duidelijk om haar woorden van meerwaarde te voorzien.[3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord articuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.