baccalaureus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  baccalaureus    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɑkaˈlaurejʏs/ (6 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bac·ca·lau·re·us
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord baccalaureus baccalaurei
verkleinwoord baccalaureusje baccalaureusjes

Zelfstandig naamwoord

debaccalaureusm

  1. (historisch) academische titel, te behalen na drie tot vier jaar hoger onderwijs
  2. (persoon) iemand die het baccalaureaatsexamen heeft behaald
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord baccalaureus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
44 %van de Nederlanders;
43 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Latijn

Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van Latijn baccalarius, dat op verschillende terreinen jonge mannen aanduidde die al een behoorlijke opleiding hadden, maar nog niet zelfstandig werkten; vermoedelijk onder invloed van baca "bes" en laurea "laurier", vanwege het gebruik om geslaagden een lauwerkrans (met besjes) op het hoofd te zetten

Zelfstandig naamwoord

baccalaureus m

  1. gevorderd student die onderwijs verzorgt onder toezicht van zijn leermeester
Overerving en ontlening
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.