beplanten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beplanten    (hulp, bestand)
  • IPA: /bə.ˈplɑn.tə(n)/
Woordafbreking
  • be·plan·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beplanten
beplantte
beplant
zwak -t volledig

Werkwoord

beplanten

  1. overgankelijk (een terrein) bezetten met de geschikte planten
    • Onze tuinier heeft het linkse perk beplant met rododendrons. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord beplanten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.