planter

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  planter    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • plan·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord planter planters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deplanterm

  1. (landbouw) iemand die plant of laat planten
  2. (geschiedenis) eigenaar van een plantage
  3. (gereedschap) werktuig dat gebruikt wordt bij het planten
Hyponiemen
  • bollenplanter, boomplanter, katoenplanter, koffieplanter, rietplanter, rubberplanter, suikerplanter, tabaksplanter, theeplanter, vanilleplanter, volksplanter
Afgeleide begrippen
  • plantershemd, planterskolonie, planterspartij, plantersvrouw, planterswereld, planterszoon
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord planter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
planter
plantais
planté
eerste groep volledig

Werkwoord

planter

  1. poten
  2. (spreektaal) steken (met mes of dolk) [1]
  3. (spreektaal) neerzetten, plaatsen
    «Soudain, Loretta lui a planté un baiser.»
    Opeens gaf Loretta hem een kus. [1]
  4. (spreektaal) (iemand) laten zitten, achterlaten (tijdens een afspraakje of ontmoeting)

se planter

  1. wederkerend (spreektaal) van de weg raken
    «Elle a flippé quand elle s’est plantée contre un poteau.»
    Ze ging door het lint toen ze tegen een paal aan knalde. [1]
  2. (spreektaal) ernaast zitten, miskleunen
    «Tu te plantes quand tu dis que Fatima est une salope.»
    Je zit er naast als je zegt dat Fatima een slet is. [1]
  3. (spreektaal) kapotgaan, crashen
    «Mon ordi s’est planté hier soir.»
    Gisteren is mijn computer gecrasht. [1]
  4. (spreektaal) afgaan, op zijn bek gaan
    «Charlotte s’est encore plantée au bac.»
    Charlotte is alweer gezakt voor haar eindexamen. [1]

Verwijzingen

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈplɑntəɾ /
Woordafbreking
  • plan·ter
Naar frequentie 5866

Werkwoord

planter

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van plante

Zelfstandig naamwoord

planter

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van plante

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈplɑntəɾ /
Woordafbreking
  • plan·ter

Zelfstandig naamwoord

planter

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van plante
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.