bluf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bluf    (hulp, bestand)
  • IPA: /blʏf/
Woordafbreking
  • bluf
enkelvoud meervoud
naamwoord bluf -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deblufm

  1. poging iemand in de waan te brengen dat men iets achter de hand heeft; uiting bedoeld om het te doen overkomen alsof men tot meer in staat is of sterker staat dan het geval is
    • Het is allemaal bluf. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bluffen

bluf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bluffen
    • Ik bluf. 
  2. gebiedende wijs van bluffen
    • Bluf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bluffen
    • Bluf je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bluf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.