box

Niet te verwarren met: boks

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  box    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɔks/
Woordafbreking
  • box
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘afgescheiden ruimte’ voor het eerst aangetroffen in 1857 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord box boxen
verkleinwoord boxje boxjes

Zelfstandig naamwoord

deboxm

  1. een doos
     Toen ik de restanten van het eten dat Josh had achtergelaten, in de hiker box deed, haalde ik er een boek uit dat iemand had achter gelaten.[2]
  2. met name een kast met een of meer luidsprekers, een geluidsbox of luidsprekerbox
    • De boxen stonden nog op een hard volume. 
     Uit de boxen schalde 'Ik heb hier een brief voor mijn moeder.'[3]
  3. een, vaak van hout gemaakt, min of meer vierkant meubelstuk omlijst door spijlen met een leuning erop waarin een baby of peuter veilig aanwezig kan zijn, een babybox
  4. deel van een grotere stal waarin één paard kan staan
  5. een berging horend bij één appartement van een appartementencomplex
  6. een van de drie categorieën van de inkomstenbelasting
    • In box 1 zitten de inkomsten uit loon, in Box 2 inkomsten uit een bedrijf en in Box 3 inkomsten uit vermogen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord box staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  box (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɒks/
enkelvoud meervoud
box boxes

Zelfstandig naamwoord

box

  1. doos
  2. (plantkunde) buxus, buksboom, buks
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.