bruik

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bruik    (hulp, bestand)
  • IPA: /brœyk/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • bruik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bruik bruiken
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

hetbruiko

  1. het gebruikmaken van iets
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
bruiken

bruik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bruiken
    • Ik bruik. 
  2. gebiedende wijs van bruiken
    • Bruik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bruiken
    • Bruik je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bruik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.