bruikleen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bruikleen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bruik·leen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lening voor tijdelijk gebruik’ voor het eerst aangetroffen in 1675 [1]
  • samenstelling van  bruik zn  en  leen zn  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bruikleen bruiklenen
verkleinwoord bruikleentje bruikleentjes

Zelfstandig naamwoord

bruikleen o of m

  1. (juridisch) lening waarbij de uitlener aan de ontlener om niet een niet-vervangbare goed in gebruik verleent, onder de verplichting dat de ontlener, na daarvan gebruik te hebben gemaakt of na een bepaalde tijd, dat goed teruggeeft[3]
    • - Het museum heeft een mooi schilderij als bruikleen gekregen. 
    • - Eén van de blikvangers van de tentoonstelling Hoogte- en dieptepunten uit het depot in het Mauritshuis gaat niet terug naar dat depot. Het 17de-eeuwse kunstwerk Dode zwaan van Jan Weenix wordt in langdurig bruikleen gegeven aan het Rijksmuseum Twenthe in Enschede. Vanaf 7 augustus is het daar permanent te zien. In Hoogte- en dieptepunten uit het depot staat de vraag centraal waarom bepaalde werken niet op zaal hangen. Bij Dode zwaan is dat het enorme formaat van het kunstwerk: 2,5 bij 3 meter.[4] 
Synoniemen
Antoniemen
  • verbruikleen, mutuum
  • huur
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bruikleen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

  • Zie Wikipedia voor meer informatie.
  • bruikleen’ op JuridischWoordenboek.be, Amo Institute of Sciences.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.