calculeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  calculeren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • cal·cu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘berekenen’ voor het eerst aangetroffen in 1611 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Franse calculer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
calculeren
calculeerde
gecalculeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

calculeren

  1. overgankelijk iemand berekent iets
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord calculeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.