rekenen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rekenen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrekənə(n)/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈre.kə.nə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈre.kə.nə(n)/
    • (Limburg): /ˈre.kə.nə(n)/
Woordafbreking
  • re·ke·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tellen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
Vaste voorzetsels
  • rekenen op
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rekenen
rekende
gerekend
zwak -d volledig

Werkwoord

rekenen

  1. inergatief (wiskunde) getallen manipuleren
    • Hij rekent erg langzaam, maar wel foutloos. 
  2. inergatief in rekening brengen, factureren
    • Deze garage rekent veel voor het vervangen van een uitlaat. 
  3. inergatief ~ op vast vertrouwen op de uitkomst van een berekening of afspraak
    • Daar was niet op gerekend. 
     Het is buiten de kwelzucht van de parcoursbouwers gerekend. Hier lag de afgelopen drie keer de eindstreep, maar verderop hebben ze een onverhard pad laten aanleggen. Nog wat verder omhoog, heren![2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Jezelf rijk rekenen
Denken dat je in een gunstiger positie bent dan in feite het geval is
  • Reken maar!
Ga er maar van uit dat dat zo is (vgl. Daar kun je donder op zeggen)

Gangbaarheid

  • Het woord rekenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.