cargo

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  cargo    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • car·go
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘vracht’ voor het eerst aangetroffen in 1633 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cargo cargo's
verkleinwoord cargootje cargootjes

Zelfstandig naamwoord

decargom

  1. (transport) de goederen vervoerd door een voertuig
    • Een vrachtwagen mag zich niet door een stad begeven als hij gevaarlijke cargo vervoert. 
  2. (transport), (scheepvaart) een schip dat goederen vervoert
    • Piraten kapen Griekse cargo in Golf van Aden (Het Laatste Nieuws). 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord cargo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  cargo (VS)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
cargo cargos, cargoes

Zelfstandig naamwoord

cargo

  1. (transport) lading, vracht

Spaans

Uitspraak
  • IPA: /ˈkar.go/
Woordafbreking
  • car·go
enkelvoud meervoud
cargo cargos

Zelfstandig naamwoord

cargo m

  1. (economie) baan [1], betrekking [2], functie [2], post [7], positie [5]
  2. (juridisch) beschuldiging
  3. (scheepvaart), (transport) vrachtschip, cargoschip
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
cargar

cargo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cargar
vervoeging van
cargarse

cargo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cargarse
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.