champignon

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  champignon    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌʃɑmpiˈjɔn/
Woordafbreking
  • cham·pig·non
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘paddestoel’ voor het eerst aangetroffen in 1704 [1]
  • van Frans champignon
enkelvoud meervoud
naamwoord champignon champignons
verkleinwoord champignonnetje champignonnetjes

Zelfstandig naamwoord

dechampignonm

  1. (voeding), (schimmels) een eetbare en speciaal gekweekte witte paddenstoel; Agaricus bisporus  en Agaricus bitorquis 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord champignon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  champignon    (hulp, bestand)

Zelfstandig naamwoord

champignon m

  1. paddenstoel
  2. (spreektaal) gaspedaal
    «J'ai écrasé le champignon
    Ik gaf plankgas, ik hem hem op zijn staart getrapt (letterlijk: de champignon verpletterd). [1]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.