dakschild

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dakschild    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • dak·schild
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dakschild dakschilden
verkleinwoord dakschildje dakschildjes

Zelfstandig naamwoord

hetdakschildo [1]

  1. (bouwkunde) elk der hellende vlakken in een dak die samen de dakvorm bepalen
    • Holset nr. 96. Hoeve Winnebroek, gelegen aan de zuidkant van de Vijlenerweg wordt in 1735 vermeld als deel van de heerlijkheid Vaalsbroek (Oppenhoff, blz. 40). Drie losse gebouwen van vakwerk, xviii-xix; het woonhuis met zadeldak tussen eindgevels van baksteen aan de achterkant van de open plaats, aan weerskanten waarvan schuren die zijn afgedekt met schilddaken; breukstenen sokkels en vullingen van baksteen; tegen de noordelijke eindgevel van het woonhuis een aanbouw van vakwerk met schilddak; beide schuren met buitenwaartse uitbouw onder doorgetrokken dakschild (afb. 22). [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'dakschild' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
67 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.