dip

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dip    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɪp/
Woordafbreking
  • dip
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘inzinking’ voor het eerst aangetroffen in 1989 [1][2]
1 enkelvoud meervoud
naamwoord dip dips
verkleinwoord dipje dipjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord dip dippen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dip

  1. m: (psychologie) slechte (emotionele) periode
    • Hij zit in een dip. 
     'De laatste weken zat ik in een soort van dip,' begon ze zonder enig teken vooraf.[3]
  2. (economie) conjuncturele neergang
  3. (voeding) v/m: dipsaus
    • Geef je me de dip even? 
Hyponiemen
  • [2] conjunctuurdip, koersdip
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
dippen

dip

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dippen
    • Ik dip. 
  2. gebiedende wijs van dippen
    • Dip! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dippen
    • Dip je? 

Gangbaarheid

  • Het woord dip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
    enkelvoud meervoud
    dip dips

    Zelfstandig naamwoord

    dip

    1. indoping
    2. bak [1], ton [1], vat [1] (om iets in te dompelen)
    3. helling
    4. lichte daling
    5. (psychologie) dip [1]
    6. (economie) dip [2]
    7. kimduiking
    8. (voeding) dip [3], dipsaus
    9. (informeel), (persoon) zuiplap, zuipschuit
    10. (informeel), (persoon) stommeling
    11. (informeel), (persoon) zakkenroller
    stellend vergrotend overtreffend
    dipdipperdippest

    Bijvoeglijk naamwoord

    dip

    1. (informeel) dwaas, gek
    vervoeging
    onbepaalde wijs to  dip 
    he/she/it  dips 
    verleden tijd  dipped 
    voltooid
    deelwoord
     dipped 
    onvoltooid
    deelwoord
     dipping 
    gebiedende wijs  dip 

    Werkwoord

    dip

    1. onovergankelijk dalen
    2. onovergankelijk hellen
    3. onovergankelijk duiken
    4. onovergankelijk, (scheepvaart) ondergaan, zinken
    5. onovergankelijk duiken, reiken, tasten
    6. overgankelijk onderdompelen
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.