doelpunt

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  doelpunt    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdulpʏnt/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • doel·punt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doelpunt doelpunten
verkleinwoord doelpuntje doelpuntjes

Zelfstandig naamwoord

hetdoelpunto

  1. (sport) punt dat men bij spelen, met name voetbal, behaalt, wanneer de bal of een ander voorwerp waarmee gespeeld wordt, door het doelvlak van de tegenstander gaat
     Ergens in de tweede helft, vraag me niet welke minuut want jullie weten dat ik daar bijna nooit op let, maakte Nederland een doelpunt.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
  • competitiedoelpunt, frommeldoelpunt, openingsdoelpunt, tegendoelpunt, thuisdoelpunt, velddoelpunt, werelddoelpunt
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
doelpunten

doelpunt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van doelpunten
  2. gebiedende wijs van doelpunten

Gangbaarheid

  • Het woord doelpunt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.