fabric

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  fabric (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈfæb.ɹɪk/
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
fabric fabrics

Zelfstandig naamwoord

fabric

  1. (textiel) weefsel, stof
  2. bouwsel, constructie, maaksel, structuur
vervoeging
onbepaalde wijs to  fabric 
he/she/it  fabrics 
verleden tijd  fabricked 
voltooid
deelwoord
 fabricked 
onvoltooid
deelwoord
 fabricking 
gebiedende wijs  fabric 

Werkwoord

fabric

  1. overgankelijk met doek bedekken
  2. overgankelijk (verouderd) vervaardigen, fabriceren
Synoniemen
  • [2]  manufacture ww 

Gangbaarheid

100 %van de Amerikanen;
99 %van de Britten.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.