structuur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  structuur    (hulp, bestand)
  • IPA: /strʏkˈtyr/
Woordafbreking
  • struc·tuur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wijze van opbouw’ voor het eerst aangetroffen in 1494 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord structuur structuren
verkleinwoord structuurtje structuurtjes

Zelfstandig naamwoord

destructuurv

  1. de interne opmaak van een geheel
    • Wat is de structuur van dat blad? 
  2. de manier waarop een samengesteld geheel is opgebouwd
     Ik was altijd een efficiënte planner geweest en hield van structuur, orde en controle.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord structuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.