frituur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  frituur    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fri·tuur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in kokend vet gebakken spijs’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • afgeleid van het Franse friture [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord frituur frituren
verkleinwoord frituurtje frituurtjes

Zelfstandig naamwoord

defrituurv

  1. een zaak waar men gefrituurde zaken verkoopt
    • De frituur is open, hoor. 
     Vraag het aan Gentenaar Geert Claus, uitbater van frituur Emily’s, hoe zwaar het is. Hij legt de laatste meters te voet af, met de fiets aan de hand.[3]
  2. hete olie waarin men iets onderdompelt en bakt
    • Ik heb het even in de frituur gegooid. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
frituren

frituur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frituren
    • Ik frituur. 
  2. gebiedende wijs van frituren
    • Frituur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frituren
    • Frituur je? 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord frituur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.