gapen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gapen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɣapə(n)/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈχa.pə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈɣa.pə(n)/
    • (Limburg): /ˈɣaː.pə(n)/
Woordafbreking
  • ga·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gapen
gaapte
gegaapt
zwak -t volledig

Werkwoord

gapen

  1. inergatief heel diep inademen met de mond ver open, moeilijk om bewust tegen te gaan
    • Hij moest gapen en trok een gek gezicht bij zijn poging het te onderdrukken. 
  2. met open mond vol verwondering ergens naar kijken
    • Zij stond te gapen bij dat bizarre monument. 
  3. wijd openstaan
    • Er gaapte een diepe wond in zijn arm. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [3] een gapende afgrond, een gapend gat
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Tegen een oven gapen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

degapenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gaap

Gangbaarheid

  • Het woord gapen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.