gitaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gitaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣi'tar/
Woordafbreking
  • gi·taar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1683 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gitaar gitaren
verkleinwoord gitaartje gitaartjes

Zelfstandig naamwoord

degitaarv/m

  1. (muziekinstrument) een muziekinstrument, gewoonlijk met zes snaren, bespeeld met de vingers of een plectrum
     Tatertot was helemaal op dreef en had inmiddels geregeld dat Necktie met zijn gitaar kon meedoen met de lokale bluegrassband die in de brouwerij aan het spelen was.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gitaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.