grim
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: grim (hulp, bestand)
Woordafbreking
- grim
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grim | grimmen |
verkleinwoord | grimmetje | grimmetjes |
Zelfstandig naamwoord
stellend | |
---|---|
onverbogen | grim |
verbogen | grimme |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
grim [3]
Afgeleide begrippen
- grimbek, grimlach, grimlachen, grimmig
Werkwoord
vervoeging van |
---|
grimmen |
grim
Gangbaarheid
- Het woord grim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grim" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Engels
Uitspraak
- Geluid: grim (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /gɹɪm/
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudengelse grim.
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
grim | grimmer | grimmest |
Bijvoeglijk naamwoord
grim
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.