gsm

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gsm    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɣeʔɛsˈɛm/ (3 lettergrepen); /ɣeʲɛz'ɛm/
Woordafbreking
  • gsm
Woordherkomst en -opbouw
o enkelvoud meervoud
naamwoord gsm -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetgsmo

  1. (telecommunicatie) bepaald systeem voor mobiele telefonie
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
m enkelvoud meervoud
naamwoord gsm gsm's
verkleinwoord gsm'etje gsm'etjes

Zelfstandig naamwoord

degsmm

  1. (telecommunicatie) mobiel telefoontoestel
    • Ik had geen ontvangst met mijn gsm. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • gsm'loos, gsm-houder

Werkwoord

vervoeging van
gsm'en

gsm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gsm'en
    • Ik gsm. 
  2. gebiedende wijs van gsm'en
    • Gsm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gsm'en
    • Gsm je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gsm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.