heul
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: heul (hulp, bestand)
Woordafbreking
- heul
Woordherkomst en -opbouw
- [A] Naast dialectisch eul, ooi, ool; afkomstig uit huel (1567), hoelsaet ‘maanzaad’ (1450), uit Middelnederlands oele ‘olie’, ontleend aan Latijn oleum; daarnaast Middelnederlands olycruut, Nederlands dial. oliebus, oliekop, oliesuier, oliezaad, alle ‘slaapbol, bolpapaver’.[1]
- [B] erfwoord: Middelnederlands hōle, huele, heule, uit Oudnederlands *holī, abstractum bij het Middelnederlandse z.n. hol (genitief hōles) ‘gat’.[2] Evenals Duits Höhle ‘holte’.
- [C] Nevenvorm van heil.[3]
1–3 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | heul | heulen |
verkleinwoord | heultje | heultjes |
Zelfstandig naamwoord
[A] heul m [4]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Zelfstandig naamwoord
[B] heul v/m [5]
- overwelfde of overbrugde (vaak ook afsluitbare) doorgang in een waterkering
- houten of stenen boogbrug over een sloot voor het inrijden van hooi
- uitholling in de grond als doel bij een balspel
Synoniemen
Afgeleide begrippen
- heulen, heulenteer
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Zelfstandig naamwoord
[C] heul o [6]
- heil, hulp
- De man zoekt zijn heul in de kroeg, de vrouw bij de buurwijven en de kinderen moeten op straat zijn. [7]
Hyponiemen
- apenheul
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord heul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
heulen |
heul
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.