huisgerief

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huisgerief    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • huis·ge·rief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisgerief
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hethuisgeriefo

  1. de gebruiksvoorwerpen die horen tot de inrichting van een huis, zoals het meubilair, klein- en groothuishoudelijke apparatuur en de huishoudwaar (keukengerei en tafelwaar)
    • Tussen Halen en Diest laat de Duitse doortocht een spoor van vernieling na. In Donk (Herk-de-Stad) hebben de huizen gebrand, huisgerief is overal rondgegooid en stukgemaakt. Bij boerderijen liggen er kadavers. Beesten zijn in staat van ontbinding.[2] 
    • Elke aflevering van Brave Little Belgium focust op een ander aspect van de oorlog. Zo vertelt een aflevering het verhaal van al het door de Duitsers aangeslagen materiaal in ons land. ‘Ze namen onder andere huisgerief in beslag van burgers, maar ontmantelden ook het industriële apparaat, waaronder drieduizend locomotieven’, zegt De Schaedrijver.[3] 
    • Uiteindelijk, zonder kleren en huisgerief, op de vlucht gegaan naar Spanje.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huisgerief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
77 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.