ibis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ibis    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈibɪs/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ibis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ibis ibissen
verkleinwoord ibisje ibisjes

Zelfstandig naamwoord

deibism

  1. (ooievaarachtigen) een vogel met een lange gebogen snavel behorend tot de familie Threskiornithidae 
    • Een ibis heeft een lange, smalle en gekromde snavel. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ibis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Italiaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈibis/
Woordafbreking
  • i·bis

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
ibis ibis

ibis m

  1. (ooievaarachtigen) ibis

Latijn

Zelfstandig naamwoord

ibis v

  1. (ooievaarachtigen) ibis

Werkwoord

vervoeging van
īre

ībis

  1. actief indicatief futurum simplex, tweede persoon enkelvoud van īre (onregelmatig)
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.