import

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  import    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • im·port
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord import importen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deimportm

  1. (economie)  invoer zn  van handelswaar vanuit het buitenland
     De import van levensmiddelen en consumentenproducten moet aan regels voldoen. Daarmee voorkomen we dat onveilige levensmiddelen en en consumentenproducten de Europese Unie en Nederland in komen.[3]
  2. (pejoratief) overwegend denigrerende aanduiding voor mensen die afkomstig zijn van elders
    • De import van gelukzoekers hier moet stoppen. 
  3. (informatica) het in een computernetwerk invoeren van gegevens die afkomstig zijn uit een ander systeem
    • Import van data in SharePoint. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
  • kapitaalimport
  • kolenimport
  • nevenimport
  • olie-import
  • parallelimport
  • rijstimport
  • stroomimport
  • tabaksimport
Afgeleide begrippen
  • importmarkt
  • importniveau
  • importoverschot
  • importproduct
  • importquote
  • importquotum
  • importregime
  • importrekening
  • importrestrictie
  • importsaldo
  • importsigaar
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord import staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. import op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Import levensmiddelen en consumentenproducten”, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  import (VS)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
import imports

Zelfstandig naamwoord

import

  1. (economie) import,  invoer zn 
Synoniemen
  • importation
vervoeging
onbepaalde wijs to  import 
he/she/it  imports 
verleden tijd  imported 
voltooid
deelwoord
 imported 
onvoltooid
deelwoord
 importing 
gebiedende wijs  import 

Werkwoord

import

  1. overgankelijk, (economie) importeren,  invoeren ww 






Frans

Uitspraak
  • Geluid:
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

import m

  1. (economie) import,  invoer zn 

Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

import m

  1. invoer
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.