judo

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  judo    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈjydo/ (2 lettergrepen); /'jy.do/
Woordafbreking
  • ju·do
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Japans, in de betekenis van ‘verdedigingssport’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
  • Japans leenwoord. Het woord betekent 'zachte weg', waarbij het woordje do (weg) verwant is aan tao en naast de betekenis 'manier' ook de connotatie heeft van 'levenspad'.
enkelvoud meervoud
naamwoord judo -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetjudoo

  1. (sport) een Japanse vechtsport, heden ten dage beoefend als wedstrijdsport
    • Judo is een van oorsprong Japanse vechtsport. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
judoën

judo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van judoën
    • Ik judo. 
  2. gebiedende wijs van judoën
    • Judo! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van judoën
    • Judo je? 

Gangbaarheid

  • Het woord judo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Bretons

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈʒyː.do/

Zelfstandig naamwoord

judo

  1. (sport) judo

Turks

Zelfstandig naamwoord

judo

  1. (sport) judo
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.