kannibaal
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kannibaal (hulp, bestand)
- IPA: / ˌkɑniˈbal / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- kan·ni·baal
Woordherkomst en -opbouw
- via Spaans caníbal van Taíno caniba, in de betekenis van ‘menseneter’ aangetroffen vanaf 1566 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kannibaal | kannibalen |
verkleinwoord | kannibaaltje | kannibaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
de kannibaal m [3]
- (persoon) mens die of dier dat vlees van zijn eigen soort eet
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. mens die of dier dat vlees van zijn eigen soort eet
|
Gangbaarheid
- Het woord kannibaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kannibaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kannibaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kannibaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.