koekje
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: koekje (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkukjə / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- koek·je
Woordherkomst en -opbouw
[1] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | koekje | koekjes |
Zelfstandig naamwoord
het koekje o
- dim. tant.
(voeding) klein baksel dat meestal bij de koffie of thee genuttigd wordt
- De jongens wilden graag een koekje hebben.
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord koek
Hyponiemen
- [1] bitterkoekje, kaaskoekje, maankoekje, maizenakoekje, zandkoekje
Afgeleide begrippen
- [1] koekjesmonster, koekjestrommel
Uitdrukkingen en gezegden
Overerving en ontlening
Vertalingen
1. klein baksel dat meestal bij de koffie of thee genuttigd wordt
|
|
Gangbaarheid
- Het woord koekje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "koekje" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.