komiek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: komiek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ko·miek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | komiek | komieken |
verkleinwoord | komiekje | komiekjes |
Zelfstandig naamwoord
de komiek m
- (beroep) iemand die een publiek vermaakt door ze aan het lachen te brengen
- het is misschien wel een goed idee om een komiek in de Italiaanse regering op te nemen, aan een clown waren ze al jaren gewend
Synoniemen
Hyponiemen
- droogkomiek, filmkomiek, karakterkomiek, revuekomiek, televisiekomiek, tv-komiek
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. iemand die een publiek vermaakt door ze aan het lachen te brengen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | komiek | komieker | komiekst |
verbogen | komieke | komiekere | komiekste |
partitief | komieks | komiekers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
komiek
- lachlust opwekkend
- Dat veroorzaakte een uiterst komieke situatie.
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord komiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "komiek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "komiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ komiek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.