lekkerpieper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lekkerpieper    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlɛkərˌpipər/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • lek·ker·pie·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lekkerpieper lekkerpiepers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

delekkerpieperm

  1. (militair) (spottend) (bij de marine) hoge ambtenaar die niet veel hoeft te werken
  2. (militair) (spottend) (verouderd) (in Nederlands-Indië) soldaat die met andermans liefje aanpapt
     En nou krijgt ze gauw voor de tweede maal kiezen ... niemand zal d'r meer schaken! Voor lekkerpiepers hoef ik niet te vreezen.[2]
  3. (scheldwoord) (verouderd) (Nederlands-Indië) blauwe vent, Indo
     Doch ook daar moeten zij lijden door den vloek hunner geboorte; terwijl voor den gegoeden sinjo alle rangen tot de hoogste toe open staan, is de arme bastaard gedoemd om tal van vernederingen te verduren. Scheldnamen als: »blauwe vent, lekkerpieper, zwart mormel, klipsteen, zwarte aap, blauw lijk”, zijn er schering en inslag; en de beleedigde moet al die krenking stilzwijgend verkroppen om erger te voorkomen.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord 'lekkerpieper' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. lekkerpieper op website: Etymologiebank.nl
  2. Weblink bron
    Si Tamoe Lama
    “Saridjem : de kazernehuishoudster, roman uit het Indische concubinaat” (1913), Haan, p. 20 op Delpher.nl
  3. Weblink bron
    Henri Hubert van Kol
    “Uit onze koloniën : uitvoerig reisverhaal” (1903), Sijthoff, p. 770 op Delpher.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.