match
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: match (hulp, bestand)
Woordafbreking
- match
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, voor de verdere etymologie zie aldaar. In de betekenis van ‘sportwedstrijd’ voor het eerst aangetroffen in 1836 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | match | matchen matches |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de match v / m [3]
- (sport) wedstrijd
- het bij elkaar passen
- Barman Victor Abeln liet gisteren aan RTL Boulevard weten dat meer dan de helft van de ontmoetingen tijdens het vorige seizoen heeft geleid tot een match. Hij gaat ook in de nieuwe reeks weer drankjes en hapjes serveren aan naar liefde en een relatie hunkerende mannen en vrouwen. [4]
Synoniemen
Antoniemen
- [2] mismatch
Hyponiemen
- heenmatch, mismatch, openingsmatch, sleutelmatch, wereldkampioenschapsmatch, wereldmatch
Afgeleide begrippen
- matchpartij
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord match staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "match" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "match" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ match op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia reikhalzend Kansloze en geslaagde dates voortaan dagelijks op de buis
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
- Geluid: match (VS) (hulp, bestand)
Zelfstandig naamwoord
enkelvoud | meervoud |
---|---|
match | matches |
Woordherkomst en -opbouw
- Via Middelengels macche van Angelsaksisch mæcca. Verder te herleiden tot Protogermaans *gamakon, Indo-Europees *mag- (verwant met o.a. Duits gemach, Nederlands gemak).[1]
match
- gelijke, match [2]
- (sport) match [1], wedstrijd
- gelijkenis, overeenkomst
- koppel [2], paar
- huwelijk
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to match |
he/she/it | matches |
verleden tijd | matched |
voltooid deelwoord |
matched |
onvoltooid deelwoord |
matching |
gebiedende wijs | match |
Werkwoord
match
- onovergankelijk bij elkaar passen, overeenstemmen
- overgankelijk aanpassen aan, afstemmen op, doen passen bij
- overgankelijk passen bij
- overgankelijk evenaren, op gelijke hoogte komen als
- overgankelijk vergelijken
Zelfstandig naamwoord
enkelvoud | meervoud |
---|---|
match | matches |
Woordherkomst en -opbouw
- Via Middelengels macche van Oudfrans meiche. Verder te herleiden tot Latijn micca.[2]
match
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.