moed

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  moed    (hulp, bestand)
  • IPA: /mut/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /mut/
    • (Vlaanderen, Brabant): /mut/
    • (Limburg): /mud/
Woordafbreking
  • moed
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘flinkheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord moed -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

demoedm

  1. dapperheid, lef, branie
    • De moed zakte in zijn schoenen toen hij die wankele brug zag. 
  2. inborst, stemming, gemoed
    • In goede moed ging hij uit fietsen. 
  3. vertrouwen op een goede afloop
    • De atlete had er nogal moed op; een podiumplaats lag binnen haar mogelijkheden. 
Gelijkklinkende woorden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • de moed opgeven
de hoop verliezen
  • de moed erin houden
blijven hopen
  Een voor een begonnen we grappen en verhalen met elkaar te delen om de moed erin te houden'. [2] 
  • de moed zakt me in de schoenen
heel bang worden
 Ik reageerde niet, hoewel de moed me opnieuw in de schoenen zonk.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord moed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.