monoftong

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  monoftong    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmonɔfˌtɔŋ/
Woordafbreking
  • mo·nof·tong
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘enkele klinker’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • Afkomstig van het Oudgriekse μονόφθογγος (met het voorvoegsel mono-) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord monoftong monoftongen
verkleinwoord monoftongetje monoftongetjes

Zelfstandig naamwoord

demonoftongv/m

  1. (taalkunde) de benaming voor één enkele klinker die de nucleus vormt van een lettergreep
    • Het overgaan van een monoftong in een diftong wordt diftongering genoemd. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord monoftong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
6 %van de Nederlanders;
16 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.