motief

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  motief    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • mo·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beweegreden’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
  • Naamwoord van handeling van motiveren
enkelvoud meervoud
naamwoord motief motieven
verkleinwoord motiefje motiefjes

Zelfstandig naamwoord

hetmotiefo

  1. de reden om iets te doen
    • De jongen had geen motief voor de moord. 
     Toen ik mijn tienjarige zoon vroeg wat hij ervan vond dat ik zo lang weg zou zijn, antwoordde hij: ‘Geen idee, dat weet ik toch pas als je weg bent?’ Grappig vond ik zijn opmerking over het motief van mijn reis: ‘Wat is het nut van je wandeling? Je bereikt en verdient er niks mee.’ Mijn vijftienjarige dochter reageerde net als mijn vrouw pragmatisch en recht door zee.[2]
  2. een zich herhalend patroon (ook (muziek))
    • De blouse had een beetje een vreemd motief. 
  3. onderwerp dat in een verhaal etc. wordt uitgediept, leidmotief
Synoniemen
Hyponiemen
  • noodlotsmotief
  • puntmotief
  • romanmotief
  • ruitmotief
  • schelpmotief
  • spelmotief
  • spinnenwebmotief
  • sprookjesmotief
  • tegelmotief
  • tegenmotief
  • verplaatsingsmotief
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord motief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.