object

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  object    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔpjɛkt/, /ɔpˈjɛkt/
Woordafbreking
  • ob·ject
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in 1500 [1]
  • met het voorvoegsel ob-
enkelvoud meervoud
naamwoord object objecten
verkleinwoord objectje objectjes

Zelfstandig naamwoord

hetobjecto

  1. voorwerp dat fysiek bestaat
  2. (grammatica) voorwerp
  3. (filosofie) entiteit die behandeld wordt en waarvan het bestaan onafhankelijk wordt geacht van het subject
  4. (informatica) in objectgeoriënteerd programmeren: een component die gegevens en/of programmacode bevat
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord object staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:
    (zelfstandig naamwoord)  object (VS)    (hulp, bestand)
    (werkwoord)  object (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA:
enkelvoud meervoud
object objects

Zelfstandig naamwoord

object

  1. voorwerp,  object zn  [1]
  2. (grammatica) grammaticaal voorwerp, object [2]
vervoeging
onbepaalde wijs to  object 
he/she/it  objects 
verleden tijd  objected 
voltooid
deelwoord
 objected 
onvoltooid
deelwoord
 objecting 
gebiedende wijs  object 

Werkwoord

object

  1. onovergankelijk protesteren, bezwaar maken, zich verzetten
  2. overgankelijk als tegenargument aan-/opvoeren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.